-OP LEVEN EN DOOD 414 Aangehaald bij P. Fredericq, Het Ned. Proza in de 16e-eeuw- sche pamfletten, bl. 58. (Brussel 1907) en Bor I, bl. 459. een uiterste wanhoopsdaad beschouwden, blijkt wel uit de onder datum van den 12en Sept. 1573 verspreide „Copie eens sendtbriefs der Ridderschap, Edelen ende Steden van Hollant --aen --die Staten van den lande van herwaerts overe, hen vermaenende om een- drachtelick ten dienste van de Con. Maj. die landen te helpen brenghen in haren ghewoonlicken voorspoet ende vrijheyt.” „Dat het alderarchste is,” zoo zeggen zij, „bij also, dat gedurende desen crijch die dijcken door storm ende onweder comen in Zeelandt ofte Hollandt in te breken, ofte dat eenighe van de partijen door desperatie van in haerder vijanden handen niet te comen, deselve doorsteken, so en can men niet anders daeruyt ver wachten dan beneven die jammerlicken dood van so menige duysentich duysent menschen ende beesten, een eeuwich endeonverhalickonderganckderselver landen.” Wij zien dus, dat het Hof van Holland door zijn enkele invloedrijke krachten hier de machtige hefboom is geweest tot het doorzetten van het gevreesde inun- datieplan. Wanneer Bor (deel I blz. 548) dan ook zegt, dat de Prins den 24en met de Staten het daarom trent is eens geworden, geeft hij wellicht onbewust een verkeerde voorstelling van den gang van zaken, al doet het in het algemeen vreemd aan, dat de krach tige interventie, waarvan dat Hof op meerdere tijd stippen blijk gaf, bij hem steeds wordt verzwegen. Van dit oogenblik af werden de ontzetpogingen met meer kracht voortgezet. Den 3<len Sept, gaf de Leidsche magistraat aan het Hof te kennen, dat de nood binnen deze stad tot het ondraaglijke gestegen was en dat men daar naar uitredding door het water verlangde, met de

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1924 | | pagina 448