DE DUINCOMMISSIE 1847-1923
447
ingesteld, een gebruik tot in 1922 in stand gehouden.
Het ging er in het duin anders heelemaal niet kwaad
toe. Van Kieken tot 1853, C. v. d. Hoeven tot 1885, G. J.
v. d. Spiegel Sr. tot 1895 en G. J. v. d. Spiegel Jr. tot 1923,
die als opzichter de leiding hadden, konden best met
hun mannen omspringen. Met mildheid werd het ge
zag geoefend en alleen bij hooge noodzaak grepen de bazen
krachtig in. Ik vond, neuzende in de gansche verzameling
notulen van 75 jaren slechts tweemaal melding van een
klacht over „onchristelijke handeling” van den opzichter.
Grondig werd de zaak in de Commissie besproken, doch
de „Heeren van de Week” wisten er reeds alles van: een
paar luiaards waren aangemaand om de handen uit de
mouw te steken en toen zij daar geen ooren naar hadden,
was de baas niet op beleefden toon gaan verzoeken, maar
had in rond-Hollandsch gezegd, wat gezegd mocht wor
den misschien wat driftig, maar te pas.
't Kon daar in de duinen eigenlijk wel knusjes zijn. Als
het onwerkbaar weer was, verzamelden de mannen zich in
de loods, waar ze een kaartje legden. Enkele commissie
leden, die dit minder oirbaar achtten, hebben getracht
dagbladen en plaatwerken ter beschikking te stellen, maar
daar hadden de mannen geen zinnigheid in. Het spelen
zonder geld werd toen getolereerd en is later van zelf in
onbruik geraakt.
En onder het werk? Wel, ik hoor het voor een twintig
tal jaren den kleinen W. met schalks dichtgeknepen oogjes
en in onvervalscht Haagsch van den Schedeldoekshaven
nog zeggen„nou, ja, we gooien mekaar weleris met kluiten,
doodwerken hoeven we ons niet”.
En is er niet een tijd geweest, dat een zekere Roos in het
schaftuur, als het ware, cursussen gaf in staat- en stadhuis-
houdkunde? Met groote welbespraaktheid enbreede gesti
culatie oefende hij critiek op de handelingen van lands- en