DE DUINCOMMISSIE 1847-1923 459 vervat, stand gehouden, zoo bij de Commissie en de Diaconieën, als bij de werkzoekenden. Hoe anders te ver klaren, dat er wel 298 arbeiders tegelijkertijd te werk wer den gesteld Het aantal aanvragen was over het algemeen zoo groot, dat er een schifting plaats moest vinden, waar door het werken in het Lidmatenduin tot een eere gerekend werd. Slechts in zeer enkele der eerste zestig jaren is de aan vrage gering. Zoo bijv, in 1876 en 1881. toen zelfs de vraag gesteld werdheeft de Duincommissie nog wel recht van bestaan ’t Is in verband met deze vraag opmerkelijk, dat in 1884 plotseling een „Buitengewone Commissie voor werkzoe kenden” noodig werd geacht en gedurende twee jaren in stand bleef en dat in 1879 het dagloon aanmerkelijk hooger gesteld werd. Trokken aanvankelijk geschoolde arbeiders uit alle am bachten getrouw en gezamenlijk er op uit, later werd dit anders. Een geschoolde arbeider achtte zich in het duin niet meer op zijn plaats en was dit zeker ook niet, als hij „georganiseerd” was. Immers de vakvereeniging had haar eigen werkloozenkassen. De ongeschoolden en de onge organiseerden meldden zich nog vrij talrijk bij de Diaconieën aan, tot in het begin van den grooten Europeeschen oor log het Koninklijk Nationaal Steuncomité opgericht werd en bij wijze van spreken „brood en spelen” om niet aanbood. Van alle Kerkelijke Armbesturen te zamen werd het aantal gegadigden zoo klein, dat het instituut voor werk verschaffing een aanfluiting geworden zou zijn, hadde de Secretaris van den Armenraad niet de vergunning gekregen een groot aantal Scheveningers, dat tusschen den tijd van af- en aanmonsteren, bij dien Raad om steun of werk aan klopte, duinkaarten uit te reiken.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1924 | | pagina 494