Mochten de abnormale omstandigheden tijdens de oor
logsjaren een dergelijken toestand verschoonbaar hebben
gemaakt, toen de oorlog voorbij was, behoorde men zich
te houden aan de bedoeling van de oprichters der instelling,
öf wel haar op te heffenweshalve de Commissie de Kerke
lijke Armbesturen uitnoodigde tot het op 24 April 1920
houden van een bespreking over de vraagzal er gestreefd
worden naar een meer vruchtdragende keuze der duin-
arbeiders of zal het Instituut „Duincommissie” geliquideerd
worden
De vergaderden, van oordeel dat iedere „verdiende” gul
den over het geheel vrij wat nuttiger invloed zou hebben,
dan de als bedeeling uitgereikte „gift” en rekening hou
dende met het feit, dat er nu eenmaal geen diaconale duin-
arbeiders meer konden worden aangewezen, besloten, bij
wijze van proef, het Burgerlijk Armbestuur gelegenheid te
bieden, werkeloozen door tusschenkomst van de Commis
sie te werk te stellen, of m.a.w. aan hen, die wegens be
weerd gebrek aan werk, zich om ondersteuning bij het
B. A. aanmeldden, een werkproef op te leggen.
In eene kort daarna gehouden vergadering, waarin ook
tegenwoordig was de Heer L. Hoejenbos, Directeur van
het B. A., kon een voorstel van het lid der Commissie, den
Heer J. Simons, om het gansche bedrijf aan het Gemeente
bestuur over te doen, geen instemming verwerven, te min
der waar de Heer Hoejenbos verklaarde, dat exploitatie
uit particulier initiatief hier de voorkeur verdiende boven
gemeentelijke exploitatie.
Alzoo kwam het besluit der April-vergadering tot uit
voer.
Bij beurtwisseling werden toen bijna 400 personen,
waaronder wederom een groot aantal Scheveningers, in
het seizoen 1920/21 naar het duin gezonden; doorloopend
werkten 200 te gelijk. Hun leeftijden liepen uiteen van 17
DE DUINCOMMISSIE 1847—1923
460