DE DUINCOMMISSIE 1847—1923
465
’96,
30
Die opzichter, helaas, heeft slechts kort zijn pensioen genoten.
Hij overleed den 13den October 1923.
deele van het fonds een novelle: de familie Brester en
haar pleegzoon.
Bij herhaling, meest op uitnoodiging, namen autoritei
ten, de gezamenlijke leden van de Alg. Armenvergadering,
de Besturen van Haagsche vereenigingen, de leden van
bovengenoemde rederijkerskamers en inzonderheid de
persvertegenwoordigers de terreinen in oogenschouw.
Dat ook particulieren wel kwamen kijken, blijkt uit
een schrijven van Mr. A. P. Th. Eijssell, die in 1900
zijn bijdrage niet langer wenscht te schenken, wijl hij
„de mannen meermalen luierende vond”.
Ook werden, inzonderheid in de jaren 1895 en
der Commissie eenige legaten vermaakt.
Dank zij de waakzaamheid en spaarzaamheid der achter
eenvolgende penningmeesters, de heeren S. C. v. Aalst,
D. F. Ehnle, W. A. Smit en Jhr. Mr. J. A. de Jonge, die
slechts noode een deel der legaten voor de gewone exploi
tatie zagen besteden, beschikte de Commissie over vol
doende middelen, om in haar dienst vergrijsde beambten
een redelijk pensioen uit te keeren. Zoo genoot C. v. d.
Hoeven, die in 1885 gepensioneerd werd, nog gedurende
12 jaren f300,— terwijl den laatsten opzichter en diens
echtgenoote met ingang van 1 Jan. 1923 een pensioen van
f 1500,per jaar toegelegd werd, dat bij overlijden van
één hunner tot f 1000,verminderen zou.
Waar deze laatste onafwijsbare last op de Commissie
drukte, is het te begrijpen, dat niet meer gedacht kon wor
den aan voortzetting der exploitatie, die de jongste jaren
zoo groote tekorten opleverde, tengevolge én van de zéér
verminderde opbrengst der inzamelingen én van de veel ver
hoogde loonen f 2,50 per dag en per man, tot welker