k
DE BEHUIZING VAN DE EERSTE KAMER
38
1) De „Guide ou nouvelle description de la Haye et de ses envi
rons" van 1795 zegt: Les couleurs sont un peu passées, mais dans
sa fraïcheur cette tapisserie a dü faire le plus grand effet (pag. 153).
meer, want hij zegt: „Les murs autrefois revêtus dune
haute lice des plus remarquables, sont maintenant cou
verts d’un platre, auquel on a donné 1’apparence du
plus beau marbre.” Op de lijst van de in 1808 in de
Loterijzaal verkochte goederen afkomstig uit het Binnen
hof komen de tapijten niet voor.
De Fonseca zegt stellig en Ising uit de gissing, dat
zij door de Franschen waren medegenomen en wellicht
in Parijs beland; maar een onderzoek op verlangen
van de Kamer in 1910 ingesteld door onzen gezant
aldaar, den kunstlievenden Jhr. Alphonse de Stuers
bracht ze, niettegenstaande de welwillende medewerking
der Fransche Regeering, niet te voorschijn. De ver
onderstelling van den gezant in zijn rapport aan den
Minister van Buitenlandsche Zaken (Oranjeboek, 1910,
blz. 39—40), dat zij als waardelooze, verkleurde en
verscheurde behangsels zijn weggedragen, zal wel juist
zijn. 9 Trouwens, zooals de gezant opmerkt, zijn de
Schoonhovensche tapijten werken van middelmatige
kwaliteit, zoogenaamde „verdures”, terwijl het restau-
reeren van oude gehavende tapisserieën, zooals thans
met succes geschiedt, in de vorige eeuw ten onzent
geheel onbekend was. Die stukken zullen dus hoogst
waarschijnlijk als hopeloos verloren en waardeloos zijn
opgeruimd. De rapporteur vergist zich echter, waar hij
zegt uit de mededeeling van Bruining op blz. 226, hier-
voren letterlijk aangehaald, te moeten opmaken, dat de
wanden van de voormalige Statenzaal zich toen nog in
hunnen oorspronkelijken toestand bevonden.
Laat ons echter tot 24 Nov. 1808 terugkeeren.