uit naam van wijlen den Koning (overleden 17 Maart 1849) aan den Voorzitter der Kamer, Graaf van Limburg Stirum, was het de bedoeling van Zijne Majesteit om dit por tret te doen strekken tot versiering der zaal „en zulks omdat Hoogstdezelve niet in de gelegenheid kon zijn, om in persoon bij de zittingen der Eerste Kamer tegen woordig te wezen”. Boven het schilderij is in het half ronde muurvak het treurig uitgevoerde Nederlandsche wapen geschilderd. De muren en pilasters der zaal zijn grijswit gemarmerd en de zes leege nissen met groene gordijnen behangen. Het donkerbruin geschilderde houtwerk is versierd met veel zwaar verguld loofwerk. In December 1851 deed de Regeering eene poging om aan den wensch der Kamer naar een eigen lokaal tegemoet te komen, in zooverre dat zij een plan over legde tot inrichting van de Trèveszaal. Dit plan in de afdeelingen overwogen werd algemeen afgekeurd, daar het wegens de veel te bekrompen ruimte bezwaarlijk geacht kon worden uitvoerbaar te zijn. Dit bleek duidelijk door de plattegrondsteekening van de inrichting op ware grootte met wit krijt op het vloerkleed der zaal over te brengen. Had de Kamer zich niet voldaan betoond met de aanwijzing van hare vergaderzaal, ook de Staten waren er over ontevreden, dat zij voortaan het gebruik van hun lokaal met een ander college moesten deelen. Nadat het in November 1852 was voorgekomen, dat zij er niet hadden kunnen vergaderen, omdat de Eerste Kamer bijeen was, benoemden zij uit hun midden eene commissie tot onderzoek van het recht der provincie op hare vergaderzaal. Deze commissie bracht reeds 26 Nov. haar verslag uit. Zij erkende daarin wel is waar, dat de Staten geen recht hadden op de zaal, omdat DER STATEN-GENERAAL 43

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1924 | | pagina 59