DE BEHUIZING VAN DE EERSTE KAMER 46 verveloos. Er ontbrak eene kamer voor de sedert 1849 nieuwe (vierde) sectie, voor den commies-griffier, voor de boekerij, die in de griffie was opgeborgen. Jaar op jaar wordt op den onhoudbaren toestand gewezen, waarbij tevens meermalen de aandrang op het uitsluitend gebruik van de „groote gehoorzaal” wordt herhaald. Nadat voorgespiegeld is, dat met de verplaatsing van het Rijksarchief wellicht ruimte zal worden gevonden, wordt eerst in 1857 in het ontbreken van eene sectie- kamer voorzien door de antichambre voor de Trèveszaal in twee vertrekken te verdeelen. Die zaal werd door de Kamer niet meer gebruikt, omdat zij des zomers te warm en des winters te koud was. Nu en dan ver gaderden er Staatscommissies en sedert 1857 de Synode der Hervormde Kerk. Was nu eenigszins aan het gebrek aan ruimte tegemoet gekomen, thans werd de aandacht weer gevraagd voor de vergaderzaal. De ramen waren daar nog van zeer kleine ruiten voorzien, welke geen genoegzamen toegang voor het licht gaven, maar wel veel tocht doorlieten. Aan het in 1861 gedaan verzoek om verandering werd terstond voldaan en de oude schuiframen in geheel gesloten ramen veranderd met zes groote ruiten. Ook de bovenvensters werden gesloten behalve de beide uiterste, die voor luchtverversching konden worden geopend. Dat sluiten der ramen echter bracht weer nieuwe bezwaren mede, daar het schoonmaken der vensters van buiten niet alleen hoogst moeilijk en kostbaar bleek maar zelfs levensgevaarlijk. Er was namelijk geen gele genheid de ruiten van buiten behoorlijk te reinigen, zelfs niet met een handbrandspuit, zooals beproefd werd, daar zij niet na besproeiing konden worden afgewischt. Werden alle bovenramen in tuimelramen veranderd dan zoude het mogelijk zijn iemand door zoo’n raam naar

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1924 | | pagina 62