DER STATEN-GENERAAL
53
werden opengebroken, hun inhoud onderzocht, de in
het zand gevonden doodshoofden en -beenderen gekist,
de vergane looden kisten in nieuwe zinken geplaatst
en deze weder door andere vurenhouten kisten omgeven,
waarna alles weder met zand werd bedekt (Juni 1879).
Van een en ander werd een verslag opgemaakt door
den Heer D. Veegens, griffier van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal, wien dit door den Minister van
Waterstaat, Handel en Nijverheid was opgedragen.
„Verder was er voor niets gezorgd van hetgeen noodig
was, om aan zulk een onderzoek den wetenschappelijken
ernst te geven, die alleen het kon wettigen” (de Stuers).
Op aandringen van den heer Veegens werd in 1880
in den buitenmuur naar het Binnenhof een hardsteenen
gedenktafel gemetseld met het volgende, door de wei
nig diep ingehouwen letters moeilijk leesbaar, inschrift:
De voormalige Hofkapel in MDCCCLXXIX ver
bouwd. In de kelders dezer kapel zijn de grafsteden
van graven en gravinnen van Holland en werd het
lijk van Johan van Oldenbarneveld den XIV Mei
MDCXIX bijgezet. Dit is het eenige wat naar buiten
aan de oude bedeplaats herinnert. Boven de vertrekken
der Eerste Kamer zijn onder de twee nieuwe daken
nog aanwezig de beide eiken bekappingen, dagteekenende
de eene van de verbouwing na den brand van 1644,
aan de Binnenhofzijde en de andere van de vernieuwing
van 1668 aan den Vijverkant, toen de Kapel met een
tweede beuk vergroot werd.
Van het lijk van ’s Lands Advocaat was bij het onder
zoek der grafsteden geen spoor ontdekt kunnen worden.
Wel meende men in het gebalsemde, in een looden
kist gelegde overblijfsel van een forschen man, dat ook
in 1770 in minder verganen toestand was gezien, het
lijk van Albrecht van Beieren te mogen herkennen.