DE BEHUIZING VAN DE EERSTE KAMER
58
Commissie en de leden der Kamer algemeene instemming
verwierven. Op 23 Juni begonnen waren de werkzaam
heden onder toezicht van den verdienstelijken opzichter
le klasse van de Landsgebouwen H. E. van de Water
reeds op 25 November gereed.
De trap van 1881 werd weggebroken, waarmede
geen groot kunstwerk verloren ging. De Stuers noemde
haar smakeloos en inconstructief. De bogen, welke op
de zuilen rustten, waren slechts gedeeltelijk van steen,
de helft der bogen was samengesteld uit latwerk met een
laag kalk en gips overtrokken. Door het verdwijnen van
de trap werd gelijkvloers eene flinke ruimte gewonnen,
welke nu tot pakkamer kon dienen. Het trappenhuis
werd verbouwd tot eene ruime hal, 7.15 M. hoog,
13 M. lang en 8.35 M. breed, welke ter hoogte van
de tweede verdieping wordt afgesloten door een rond
gebogen, in zes vakken verdeelde kap, van in lood gevat
glas. In het middelste zijn van gebrandschilderd glas in
het eene de klimmende leeuw in den Hollandschen tuin
aangebracht, in het andere de wapens van Batavia en
van Suriname. De vier hoekvakken bevatten zinnebeel
dige voorstellingen van handel, nijverheid, visscherij,
landbouw enz. In de vakken prijkt rechts en links van
de hoofdmotieven een wapen van eene provinciale
hoofdstad. Al het glaswerk is uit de werkplaatsen van
J. L. Schouten te Delft. Aan de westzijde van de hal,
tegenover de gang van de afdeelingskamers, is een hooge
schouw gemaakt. De wanden zijn tot manshoogte met
eikenhout beschoten en verder in zacht gele tint ge-
stucadoord tot aan de breede eiken kraaggording. In
den met festoenen gesneden fries zijn de wapens der
provincies in kleuren aangebracht. De fraaie portretten
der Stadhouders, die in de vergaderzaal der Staten-
Generaal hadden gehangen, maar toen die zaal in ver-