JOZEF ISRAÊLS
67
1
En nu moge er vanzelf, bij het toetsen van zulk een
indruk, met iets van de altoos onberekenbare stemming
van den reiziger rekening moeten worden gehouden,
toch houd ik er mij van verzekerd, dat hier een
elementair besef naar voren kwam, dat zich spontaan
en oprechtelijk liet gelden. Mijn vriend is voor zich
zelf een geheel andere kunst toegedaan dan die, welke
wij de Haagsche kunst plegen te noemen. Maar het
werk van Israëls is van een kracht, die niet alleen tot
zijn onmiddelijke geestverwanten spreekt. Niet lang
geleden is mij dat ook in een andere omgeving nog
eens mogen blijken.
Wij hadden in Parijs een afzonderlijke tentoonstelling
van oude en nieuwe Hollandsche schilderkunst en het
ontbrak er niet aan de meest uitgelezen werkstukken
onzer school. Aan een beroemd Fransch schilder van
een uitgesproken neiging tot monumentaliteit, die de
expositie herhaaldelijk was komen bezoeken, werd toen
de vraag gesteld, welke stukken er hem op den duur
het meest hadden mogen treffen. En zonder aarzelen
gaf hij ten antwoordDe Anatomie van Deyman van
Rembrandt en de Als men oud wordt van Israëls. Dat
is mij een uitlating van beteekenis gebleven.
Vragen wij ons nu nog eens verder af, wat het dan
vooral zijn mag, waardoor de kunst van Jozef Israëls,
behalve door haar groote allure, ons zoozeer in het
hart kan grijpen, dan lijken er mij vooral twee dingen te
zijn, die gewicht in de schaal leggen.
Israëls heeft eigenlijk zijn leven lang de misdeelden,
de gebrokenen, de onderworpenen geschilderd. Dat
hebben anderen echter ook gedaan. Maar op hoe
eigen wijze, hoe doordringend, komen in de grauwe
sfeer, waarin hij deze menschen hulde, hun dienende
gebaren en hun vermoeide bewegingen, bij alle ge-