A. J. SER VAAS VAN ROOYEN 1839—1925
2
Richard Hol, die bij
van Jan van Nassau
Servaas van Rooyen was een kind van zijn tijd in
de lijst waarvan men hem moet beschouwen. Hij was
komt het mij voor een negentiende-eeuwer in
menig opzicht, hij was het inzonderheid als archivaris
en museum-directeur.
In de jaren, toen hij opgroeide en zijn opleiding ge
noot, lag de archiefwetenschap in de windselen en van
een wetenschappelijke opleiding tot archiefambtenaar
was allerminst sprake. Ook de plaatselijke musea waren
geenszins de wetenschappelijke instellingen van tegen
woordig, zij geleken nog veel op de achttiende-eeuwsche
rariteitenkamers.
In die dagen, die gelukkig eindelijk en voorgoed
voorbij zijn, werd ieder met belangstelling in en liefde
voor de historie geschikt geacht voor archivaris en
museum-directeur, mits hij met het uiterst geringe salaris
aan dergelijke functies verbonden, genoegen nam.
Servaas van Rooyen beschikte ten volle over deze
eigenschappen, zijn liefhebberij in geschiedenis, geschied
kundige stukken en oude voorwerpen is buiten twijfel
en op winstbejag was hij niet uit. Het is dus niet ver
wonderlijk, dat het Haagsche gemeentebestuur, dat in
1883 had besloten een tijdelijken archivaris te benoemen
op hem zijn keuze liet vallen. Van Rooyen, die vroeger
te Utrecht boekhandelaar was geweest, had zich door
belletristisch werk in verscheidene tijdschriften eenigen
naam verworven en juist in 1883 had hij de woorden
vervaardigd voor de cantate van
de onthulling van het standbeeld
te Utrecht werd uitgevoerd.
Op 1 Januari 1884 werd hij dan archivaris der ge
meente ’s Gravenhage op een jaarwedde van f 600
met aanstelling voor een jaar, welke tijdelijke aanstelling
een lange reeks van jaren werd herhaald. Hij trof het