HET GELDERSCHE GEVAAR TIJDENS
100
cuyper” omstreeks Paschen 1511 „vijf jopenvaeten
met deckselen” leverde, „die hy gemaect heeft ende
gelevert uptie Camere, omme aldaer in te sluyten by
oirloge oft anders diverssche noetelicken behouften”,
die men bij het „vluchten” meende te moeten redden 2).
De vrede met Gelder, nog in hetzelfde jaar gesloten,
duurde slechts kort. Spoedig werd het gebied van Floris
van IJselstein met de aangrenzende deelen van Utrecht
en Gelder weer afgebrand en afgestroopt. In October
1512 trok de vijand in de richting van Leiden en werd
Bodegraven opnieuw in de asch gelegd. Weer rilde heel
Den Haag en had de Hollandsche Rekenkamer haar
maatregelen voor de vlucht getroffen, zoodat Jacob de
kuiper den 29“ October andermaal een rekening aan
bood „van twee jopentonnen, omme papieren inne te
vluchten, als t noodt weesen zoude” 3). Maar den hef-
tigsten aanval had omstreeks Kerstmis Amsterdam te
weerstaan, waar zelfs de koopvaarders onder de vesten
werden verbrand. Weder was Jan van Wassenaar te
hulp geschoten en met een geringe troepenmacht had
Biervaten, gebruikelijk bij de verzending van het jopenbier, dat
uit Danzig werd ingevoerd. De naam Jopengasse aldaar houdt nog
de herinnering levendig.
2) „Bouck van behouften ende necessiteyten van de Rekenkamer”
1516—1551 (hierna aangehaald als B. v. B.) en daaruit de rekening van
1 Feb. 150931 Dec. 1511, fol. 9. De talrijke rekeningen hierin opgeno-
men, die één van de voornaamste bronnen vormden voor de gege
vens van plaatselijken aard, vermelden alléén de uitgaven, door de
Rekenkamer te eigen behoeve gedaan. Omtrent het lot van de burgerij
waren in het algemeen de vondsten uiterst zeldzaam. Men zie achter
de zenuwachtige maatregelen van de Rekenkamer om haar archieven
in veiligheid te stellen de wanhopige pogingen van geheel Den Haag
om have en goed te redden. De hier aangehaalde rekeningpost is
sedert het jaar 1477 de eerste, die er op wijst, dat de Rekenkamer
zich op de vlucht voorbereid houdt.
3) B. v. B., rek. 151213, fol. 4 vo.