HET GELDERSCHE GEVAAR TIJDENS 106 R. A., Hof 5648, crim. vonnis no. 62. Zoo kwam dan de Geldersche spion in het hoofd kwartier van den vijand, teneinde „te soucken den heer van IJsselsteyn, stadthouder-generael desselfs ons gena- dighen heeren in Hollant, Zeelant ende Vrieslant, ende by hem te blyven ende volgen tot allen plaetsen, daer hy reysen zoude ende vernemen, wat anslagen dat hy in den zynne hadde, wat cappiteynen ende knechten by hem waeren ende of hy eenige scepen toereede ende in meyninge waere in Vrieslant te vaeren, mit wat volck ende hoeveel”. Veertien dagen of drie weken na het eindigen van het bestand eerst zou zijn taak zijn afgeloopen, om intusschen den domdeken van Utrecht, die met hertog Karei tegen den weinig voor- beeldigen bisschop Frederik IV van Baden blijkt samen gespannen te hebben, hetzij persoonlijk, hetzij door een bode, op de hoogte te stellen van den gang van zaken, terwijl deze de ontvangen tijdingen aan Erkelens zou doorzenden „ende zoude een segel, die onder deselve Jan Ludes gevonden is, kennisse geweest hebben an den voirseyden domdeken, dat hy die man was, die uuytgesonden was in Hollant”. Maar Jan Ludes had buiten den waard, in dezen buiten de waakzaamheid van het Hof van Holland gerekendhij werd ontdekt en den 31 en October 1515 in Den Haag onthoofd 1). Terwijl dit alles Den Haag in onrust had gehouden en de vrees voor den thans rustenden vijand weer had verlevendigd, was daar een directe bedreiging van zeker even ernstiger, aard. Den 20en Februari 1515 bleken n.l. een aantal kapiteins zonder commissie, vergezeld van een groot getal soldaten, „in onsen dorpen, gelegen tusschen onssen steden van Woerden ende Leyden langs den Rijndijck”, te zwerven. Het was de gewone „wer-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1925 | | pagina 129