HET GELDERSCHE GEVAAR TIJDENS
112
't Hof, H. D. R. 2681, fol. 43.
R. A., Rekening der exploiter! van
2) Gouthoeven (ed. 1636), blz. 586.
heere van Gelre annam zekere knechten”. Spoedig
bleek, dat men juist was ingelichthalf September rukte
de vijand met „eenen hoop volcx” Holland binnen, waar
een woest en brandend spoor den weg wees, waarlangs
de bende was gegaan. Geen tegenstand ontmoetend, dron
gen zij steeds verder door „tot voor Leyden aan de lage
zyde, met brant ende roof groote schade doende, in der
manieren, dat zy alle de dorpen daerontrent ligghende,
ja selfs s Gravenhaghe beroofden, so nauwe als sy
konden.” 2)
Den Haag was op den gang der gebeurtenissen van den
aanvang der vijandelijkheden af voorbereid geweest. Den
15en September waren boden uit het noordoostelijk deel
der provincie het angstig verbeidende vlek binnengerend
en hadden aan de Raden van den Hove de tijding ge
bracht, dat de vijanden het Gooi stroopende afliepen. Ter
stond werd met het plaatselijk bestuur, met „bailliu,
schout ende gerechte”, overleg gepleegd met betrekking
tot de verdediging der plaats voor het geval, dat de vijand
ook hier een aanslag wagen zou, en het resultaat was
een keure, die nog den eigen dag werd afgelezen voor
het oude, bouwvallige raadhuis, dat eertijds de plek van
het huidige innam.
„Alsoe mijn heere de president ende Raide van Hollant
in t seecker geadverteert zijn geweest, dat die heere van
Gelre met sijn volck van wapen geweest sijn(in) Goeylandt
ende aldaer brant gesticht ende die dorpen in brantscat
gestelt hebben ende alsnu verstaen hebben, dat sy (van)
meyninge sijn omme voirt in t lant te slaen, soe ys t, dat
mijn heere de president ende Raidt van Hollandt mits
gaders bailliu, schout ende gerechte doen een iegelycken