HET GELDERSCHE GEVAAR TIJDENS 116 den vijand bleef en den 28en van de benoodigde manden, daarbij ook de vracht betaalde, de Camere te Delf gebrocht ons, dat „de Camere 18 of 20 haar vreemde omgeving. B. v. B., rekening 1523—1526, fol. 5 vo. 2) Opvolger van Hendrik van Nassau sedert 1522. 3) Verdrag. 4) H. D. R. 2681, fol. 33 vo. de Rekenkamer, niet lang duurde, want toen de auditeur van de Kamer „omtrent Kersmisse 1523” een uitgave boekte voor den aankoop tonnen en pakkisten en „dat de papieren van waeren,” verzekert hij dagen bleef” in de voor Inmiddels bleef men in Holland waakzaam. De baljuw van Rijnland had zich met de „lantluyden” uit den omtrek te Alfen gelegerd, teneinde den weg langs den Rijn te kunnen beheerschen, terwijl Castre, door den stadhouder, den graaf van Hoogstraten,2) als adjunct aangesteld, Oudewater bezet hield. Met beiden werd door het Hof in Den Haag een nauw contact onder houden en den 24en Dec. trok de substituut van den procureur-generaal weder naar Alfen, om daar „t assis teren tot defensie van den landen ende hem voorts t informeren optie voirseyde dorpen, die in meyninghe waren haere brantscat, den Gelderschen beloeft, te betaelen ende nyeu verdinck 3) te maken”. Goedkoop was de reis van den substituut niet geweest. De oorlogs toestand had ook nu alle verhoudingen verbroken: sleden, schepen en wagens, men deed er niet dan hoogst ongaarne tijdelijk afstand van of deed het althans zoo voorkomen, zoodat hij „die wagens genouch coopen moste overmits den grooten roup, dier onder t volck was van de compste van den Gelderschen”. 4) Maar de vernieuwde „compste” van uit. Holland had zich te weer gesteld

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1925 | | pagina 139