120
HET GELDERSCHE GEVAAR TIJDENS
effecte
r
waren aanvankelijk
maar de hachelijke
aan hun gewonen
cureur-generaal en zijn adjunct zelf
als een waardig geleide aangewezen,
tijden maakten het noodig. hen niet
dienst te onttrekken, zoodat den 31en December de
secretaris Frank van Dam met een tweetal gezworen
boden de reis naar Vlaanderen met den gevangene
ondernam,
Gelukkig waren de Geldersche en Gelderschgezinde
geestelijken in hun aandeel in de oorlogspolitiek dezer
dagen blijkbaar niet, want nauwelijks had heer Huybert
den tocht naar Rupelmonde aanvaard, of weder werd
een „monnickgen uuyt Gelrelandt” te Leiden als ver
spieder aangehouden. In Januari 1524 trok de procu-
reur-generaal op last van het Hof, dat de zaak te
belangrijk oordeelde om haar ter berechting van schout
en schepenen te laten, derwaarts, teneinde den gevangene
,,by monde” te nemen, en nog den eigen dag had hij
aan de heeren Raden „zijn confessie by gescrifte over-
gebrocht.” 2) Het gevolg van's mans waaghalzerij meldt
de historie niet en wellicht heeft zijn geestelijke staat
hem voor het ergste behoed. Maar het vertrouwen in
de vredelievendheid van de geestelijkheid in het alge
meen was deerlijk geschokt en den 3e“ Januari 1524
gaf Karel V te Mechelen een ordonnantie, voornamelijk
ten behoeve van het Hof en de schouten van Dordrecht,
Haarlem, Delft, Amsterdam, Leiden en Gouda, waarin
geconstateerd werd, „dat die religieusen ende andere
geestelycke persoenen, residerende in onsen landen van
Hollant onder t dexel van visitacie, obediëntie ende in
van religie, ende anderen onsen ondersaeten om
H. D. R. 2681, fol. 33, 35, 51 vo., 54. Gouthoeven verhaalt,
dat hij hier tot zijn dood bleef, daar hij „tenens het tractaet misdaen
hadde”.
2) H. D. R. 2681, fol. 29 vo.