HET GELDERSCHE GEVAAR TIJDENS 126 vijand vóór geweest en had zich dien dag van de stad Utrecht meester gemaakt. x) Echter bleek, dat de Landvoogdes nog gaarne de hervatting van den strijd met Gelder wilde verschuiven, omdat de oorlóg met Frankrijk niet meer te keeren scheen, al ontveinsde men zich evenmin, dat ook de hertog zijn tegenstander in Holland geen oogenblik met rust zou laten. 2) De bewijzen van zijn voortdurende werkzaamheid kwamen bijv, reeds aan den dag, toen de substituut van den procureur-generaal van den Hove den 5den Febr. 1528 naar Oudewater reisde en Quyrijn Alferts alias „t kindt van Schoenhoven” in hechtenis nam, „van dat hy tegens de Konincklycke Majesteyt ende dese landen mitte Gelderschen gedient ende zekere tochten in dese landen gedaen heeft ende oick befaemt was voer een verrader ende de stadt van Schoenhoven ofte Oudewater soude hebben willen verraden”, waarbij tegelijkertijd de hand werd gelegd op een zekeren Jan van Haestrecht, poorter van Schoonhoven, „die aldaer gevangen lach ende mede befaemt was van deselve saecke”. 3) De beschuldigden werden naar Dordrecht overgebracht, waar de Stadhouder gedurende deze dagen met den President van den Hove en de voornaamste politieke en administratieve beambten verblijf hield, 4) en intusschen reisde een der Raden van den Hove ten behoeve van de instructie van deze zaak derwaarts, waar men weldra op de hoogte was van de gevaarlijke samenzwering. Den 20sten Februari had naar aanleiding De procureur-generaal van den Hove, op dat oogenblik te IJselstein, zond onmiddellijk bericht van het gebeurde aan het Hof in Den Haag. (B. v. B., rekening 1526’28, fol. 17 vo. 2) Resol. St. v. Holland. 8) H D. R. 2686, fol. 20 vo. Aldaar, fol. 20 vo.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1925 | | pagina 149