die „moordadich d onnoosele kwelt” en zelfs voor Anna Bijns, die hem vergelijkenderwijs waardeert, toch nog een verschrikking bleek? Het niet steeds schilderachtig of verzorgd, maar toch altijd rustig-intiem proza van onze rekening geeft niet het antwoord op de vraag, waartoe een passage daarvan aanleiding geeft ze te stellen, maar komt eenvoudig met de mededeeling, dat onze koster ,,zoe veele (heeft) gedaen aan Maerten van Rossen (sic), maarschalck, ende de joncker van Waer- denburgh, datter geen scade in de Registercamer noch in de Rekencamere gedaen en es geweest an den reke ningen, registeren, tytelen ende munymenten, noch daer doen ter tijt wesende, die zy visiteerende waeren” Toch is deze betuiging in haar algemeenheid wel wat stout, want er was, misschien reeds vóór de bemidde ling van heer Jan, heel wat gebeurd, dat niet door den beugel kon. Verscheidene registers uit de Rekenkamer toch waren door de soldaten achteloos over het bemod- derde Binnenhof weggesmeten, andere naar de schuiten gedragen en, wellicht daar als waardeloos afgewezen, in het Spui dat destijds tot de Kapelsbrug doorliep en daar met de grachten van het Hof in verbinding stond te water geworpen. Maar heer Arent Pietersz. had het gebeurde gezien en hij had „gevischt up t Spoeye in den Hage diverssche regysteren van de Camere, die den 6en in Maerte lestleden by den vianden genomen ende in t Spoye geworpen zijn geweest”.s) Joesgen Lammens, „de huisvrouwe van Cornelis Geryts up t Spoye alhier in den Hage”, had zich daarbij ook uiterst verdienstelijk gemaakt, al eischte zij voor haar moeite ook „berchloon van zekere registren van der Reken- DE REGEERING VAN KAREL V. 135 ll Aldaar, fol. 39 vo. Aldaar, fol. 39 vo.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1925 | | pagina 158