van den reeds genoemden Huych Aertsz den schepen
kunnen zijn. r)
Ook de omgeving van Den Haag blijkt haar offer
te hebben gebracht. Wie het fraaie kerkje te Rijswijk
bezoekt, kan nog thans in een nis onder den toren een
bord waarnemen, dat waarschijnlijk uit het begin der
18e, hoogstens uit het laatst der 17e eeuw dateert,
waarop deels in Gothische, deels in meer moderne
karakters een vrij kunsteloos gedenkdicht is aangebracht,
dat duidelijk in taal en trant den lateren auteur ver
raadt en daar door de nazaten van den Rijswijkschen
gijzelaar blijkt aangebracht in een tijd, toen de bij
zonderheden van ’s voorvaders lotgevallen door de
overlevering reeds den legendarischen vorm hadden
aangenomen. 2) Het geheel is van dezen inhoud
Anno duysent vijfhondert twintich en acht den 6 Maart
Als de Geldersse met cleyne macht vergaert
Dees kerck en dorp wilden branden
Gaff hem Claes Meesz Boutesteyn in handen
Van de Geldersse tot een rantsoen
Waerdoor sij lieten alzulcx te doen
Ten versoecke van schout, regenten en pastoor,
Lach hij den heelen somer en wintertijt als 't vroor,
t’ Uytrecht diep onder d’aard met sober tractement,
Of hij wel is voldaen, dat is de Heer bekent.
Naar het schijnt schemert in den laatsten regel eenige
HET GELDERSCHE GEVAAR TIJDENS
150
In de opsomming zullen de jongeren wel het laatst zijn genoemd.
Dit is in overeenstemming met het feit, dat mr. Aernt Hugesz. in
1582 nog in leven is. (Zie blz. 176).
z) Immers het is duidelijk, dat, waar Utrecht reeds einde Juni den
keizerlijken troepen in handen viel, van een gevangenschap aldaar
ook gedurende den komenden winter geen sprake kan zijn. In Den
Haag was een zekere Johan Boutesteyn notaris van 16471685.