gevoeligheid door over het gebrek aan waardeering in
den klinkenden vorm, zooals de Haagsche gijzelaars
later wisten te veroveren.
Op Zondag den 8en Maart, na een tweedaagsch
verblijf, trok de Geldersche krijgsmacht af, zwaar met
buit beladen en in den tros, bevend en beducht voor
het komend lot, de gijzelaars, die voor hoelang hun
woonstee achter zich lieten. Het advies van den Utrecht-
schen domkanunnik aan zijn broeder, wien hij op het
hart gedrukt had een vrij zonderling, maar bezwarend
souvenir van het Hof naar de oude bisschoppelijke
residentie mee te voeren, bleek echter veronachtzaamd te
zijn. Bij het oude grafelijke slot lag n.l. sinds onheugelijke
jaren een ijzeren spil van geweldige afmetingen en
buitengewone zwaarte, die in den strijd van den lands
heer tegen de hem vijandige adellijke geslachten als
onderdeel van een „blijde” goede diensten bewezen
had, maar sedert het in onbruik raken van deze ver-
nielingswerktuigen het buskruit had andere methoden
gebracht op non-actief was gesteld.
Marcus van Weze nu had in zijn naïveteit zijn broer
schriftelijk herinnerd aan een wellicht in kortswijl ge
dane belofte van maarschalk van Rossem, toen deze,
met den graaf van Meurs waarschijnlijk onder een goed
glas wijn aan tafel zittend, te kennen gegeven had,
deze spil „tot een ewighe memorie” als krijgstrofee te
zullen medebrengen. Maar de praktijk had anders be
slist en het transport van „den yseren neeghel”, dien
Van Weeze al bestemd had om „op Sunte Jans kerck-
hoff te legghen”, bleef achterwege.
DE REGEERING VAN KAREL V.
151
Brief als voren, biz. 15 bij Blok, 148 bij Van Zuiden. Toch
had de spil eenige jaren later bijna zijn kerkhof gevonden, een graf
in den Hofvijver n.l. Den 31 en Januari 1537 werd een uitgave ge-