152
HET GELDERSCHE GEVAAR TIJDENS
VII.
f
f
De Leidsche poorters, die inmiddels vernomen hadden,
wat zich in de laatste dagen had afgespeeld, zagen in
den voormiddag van den 8en Maart de Geldersche
krijgsmacht langs de veste trekken. Nieuwsgierig waagden
enkelen zich reeds buiten de Utrechtsche poort, doch
op de nadering van den vijand vluchtten de waaghalzen
inderhaast weer stadwaarts, waarna de vervolgers zich
vergenoegden met de woningen buiten de gracht in de
asch te leggen.
daan aan „eenighe gesellen, om den blynaghel, die up t ys van den
viver gerolt oft gebracht was, wederomme te brengen up t landt
omtrent den huyse van den smyt”. B. v. B. rek. 1535 ’37, fol. 21.
J) Resolutie in dato.
Het bericht van het gebeurde maakte overal in den
lande een geweldigen indruk, niet het minst ter vergade
ring van de Staten te Brussel, die den 8en Maart juist
beraadslaagden over het toestaan van de noodige mid
delen tot voortzetting van den krijg, toen „opten selven
dach des middaechs de tydinge quam, dat de Geldersche
opten sesten dach in Maerte des achtermiddachs in den
Hage gecommen waren” 1). Het gerucht had op den gang
der besprekingen een weldadigen invloed en plotseling
waren de afgevaardigden, overtuigd geworden van het
wenschelijke, dat de stadhouder ,,mit macht van volcke
ende geit commen wilde in Hollant, omme te beletten,
dat de Geldersche nyet ongeslegen wederomme in Utrecht
commen en souden”, terwijl de zuidelijke gewesten even
onthutst bleken over de plotselinge oorlogsverklaring
van Frankrijk en Engeland.
Reeds den komenden Donderdag, den 12en Maart,