HET GELDERSCHE GEVAAR TIJDENS
156
aldus de officieele machtiging was verleend, werden zon
der verwijl de werklieden aan den arbeid gesteld, die
„hebben helpen dragen uuyter Cameren van de Reke-
ninghen tot verzekertheyt in de keldenaer van t Hof,
daer de chartren plagen te leggen, de oude rekeningen
van diversche officiers van justicien, gedaen by tyden
van den grave van Hollant”,In verband daarmee is
het waarschijnlijk, dat ten behoeve van het voortdurend
toezicht eenige klerken de oude bureaux getrouw bleven,
althans in Mei en Juni leverden Willem de appoticarys
en de boekbinder aan de Plaats nog eenige riemen papier,
terwijl Frans de messemaker uit de Papestraat er eenige
„pennemessen van fijn stael ende ijzeren hechten” be
zorgde.
Inmiddels hadden de heeren rekenmeesters het zich te
Delft reeds vrij behagelijk gemaakt en „een zusterken van
Sint Aechtencloester, die in de voorszeyde maent van
Meye s morgens geleverdt heeft gehadt in de Camere
de Meyedranck”, oogstte daardoor zooveel waardeering,
dat zij een Karolusgulden „te drinckgelt” kreeg. 2) Voor
de archieven waren eveneens maatregelen getroffen: er
waren „taeffelen, scragen, baneken ende anders omme 3)
de Regystercamere ende de Rekencamere” aangebracht,4)
waarvoor LambertEligis,de Delftscheslotenmaker, „zekere
pertien van slooten ende slotelen”, vervaardigd had. 5)
De Hollandsche Leenkamer had zich den tijd van haar
ballingschap reeds ten nutte gemaakt tot het beramen
van vergeldingsmaatregelen. Namens haar werden op
alle Geldersche en Nederstichtsche goederen binnen haar
Aldaar, fol. Tl.
2) Aldaar, fol. 29.
3) Ten behoeve van.
4) Aldaar, fol. 29 vo.
5) Aldaar, fol. 26.