Toch is het overblijvende welsprekend genoeg. Kapitein Adriaan van Egmond bijv, had genoeg van het gezag van zijn chef, ging met zijn manschappen op stap naar Delft en leefde ten slotte met zijn geheele compagnie „op den boer” onder Delfgauw, Zoetermeer, Moordrecht, Hazerswoude en Bodegraven, waarbij een van zijn onder hebbenden, Commer Willemszoon van Delft, het gerecht in handen viel en te Delft werd opgeslotenDe ge broeders Vries en Bouwen, zoons van den Delvenaar Claes Boon, de eerste mede luisterende naar den schilder- achtigen bijnaam van „Jonge Wiltscut”, de andere alias „Nergens thuis”, hadden eveneens dienst genomen. De eerste was des Woensdags na den inval te Amsterdam onder Philips in die Spiegel aangeworven, daarna „tot Haestrecht in die legher” getrokken, maar reeds des Zondags na Palmavond gedrostmitten gemeinen hoop, contrarie eer ende eedt” en kwam ten slotte te Delft, waar hij, eenmaal binnen bereik van den procureur- generaal, gevangen en opgesloten werd. Daar vond hij gelegenheid binnen de beschermende muren van gedachten te wisselen met zijn broer Bouwen, die 24 of 25 Maart onder Wolf van Pommeren was ingeschreven, elf of twaalf dagen gediend had, daarna gekwetst was geworden en bij de befaamde „gemeyne hoop” zijn toevlucht gezocht had, waarna den 12en Mei de finale voor het Hof te Delft gespeeld werd2). Zoo bleven de gepleegde zonden enkele uit vele niet ongewroken. Vooral in Den Haag, waar het toezicht van „die van den Rade ende Rekeninghe” en wellicht van meerdere autoriteiten geheel onvoldoende bleek, was het hek van den dam en bovenal de kloosters leden er HET GELDERSCHE GEVAAR TIJDENS 158 Hof 5648, sententie no. 191. 2) Aldaar, sententie 189 en 191.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1925 | | pagina 182