HET GELDERSCHE GEVAAR TIJDENS 168 klein, vo. H.D.R. 1901, bijlage fol. 12. 2) De Gelderschen zullen aan dezen overval wel geen aandeel hebben gehad, daar de invallende hoop oostwaarts langs Leiden zijn weg naar Den Haag nam. 3) H.D.R. 2686, fol. 31 hy hadde konnen bevinden, toebehoerende die van den drie staten des Stadts ende Nederstichts van Utrecht.” Eveneens had het Hof aan de directe begunstiging van den invallenden vijand of zijn bondgenooten aan dacht geschonken. Het schijnt n.l., dat het zeedorp Kat wijk, zijn noodlot getrouw, ook thans weer door den vijand was besprongen en de waarschuwing, dat Fransche schepen de kust onveilig maakten 2), zich aan de inwoners reeds vroeger pijnlijk had bewaarheid. Half April n.l. was de procureur-generaal van den Hove voor ambtszaken te Leiden, toen hij er door middel van een bode opdracht kreeg, dat hij „informeeren soude aengaende die brantscap (sic) van die van Kat wijk, of zy dieselve opgebrocht hadden dan niet.” 3) Het moet voor de weerlooze bewoners wel een pijnlijk moment zijn geweest: eenerzijds het belang en de veilig heid van de visschersvloot of misschien die der mee gevoerde gijzelaars, die richtige betaling der opgelegde bedragen eischte, anderzijds het nadrukkelijk verbod van de overheid, om den vijand op die wijze door eigen goud te sterken. Zelfs over ’s keizers leenmannen, groot en strekken zich de informaties uit, om zoo noodig de schuldigen in het bezit van hun leengoederen te treffen. Den 15den Mei reisde daarom de substituut van den procureur-generaal weder uit Delft naar Den Haag, „omme hem te informeren, wat persoenen van mannen in den Haghe mit die Gheldersche geweest hebben, omme te weten, of dair nyemant geweest en es, die

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1925 | | pagina 192