HET GELDERSCHE GEVAAR TIJDENS
172
Aldaar, fol. 43.
2) Een pond Vlaamsch
3) H. D. R. 2686, fol. 48.
was 6 ponden Hollandsch.
„alzoe dieselve cleen versleten ende eenige cussens beroeft
waeren.”
Zoo kon dan den 9en October de bezetting van de
vroegere plaatsen in de oude gerechtskamer als voorheen
geschieden, waartoe reeds daags te voren de noodige
voorbereidingen getroffen waren. Den 8“ toch had de
pater-procurator van St.-Jeronimus binnen Delft twee
ponden grooten Vlaamsch2) ontvangen „van dat zy
dagelicx misse gedaen hebben voer t Hof ende oick
andere gereetscap, die zy ter onderhoudenisse van de
justicie geadministreert hebben”3), terwijl tevens een
meer zakelijke afrekening plaats had, waarbij „t doester
ende convent van Sinte Aechten tot Delft betaelt (werd)
de somme van vijftich ponden van 40 grooten eens,
t voorszeyde doester toegevonden by mynen voors-
zeyden heeren van der Rekeninghe, voor dat de papieren,
registren, rekeningen ende andere titulen ende muni-
menten zoe van der Registercamere als van de Reken-
camere aldaer gebrocht, besteedt ende bewaert zijn
geweest ende aldaer by mynen heeren van der Register
camere ende Rekencamere gebesongeert, ende dat zedert
den 6cn in Maarte. totten dage van de publicatie
van der pays, gemaect tusschen de Keyserlycke Majesteyt
ende de heer van Gelre ende zedert die tijt voor noch
een wyle tijts in t zelve doester gebleven zijn veel
papieren, rekeningen, registeren ende anders van de
voorseyde Camere”. Zelfs de kloosterlingen van min
deren rang werden bedacht met „zes gelijcke ponden,
gegeven tot een maeltyt voor de conventualen”, terwijl
twee dienaars nog een „bovet” werd vereerd, „van dat