HET GELDERSCHE GEVAAR TIJDENS
174
zoodat, toen Aernt alias Born de wagenaar „up t Spoeye”
na „zeven diversche stonden met zijn wagen ende schuyte
geweest te hebben tot Delft ende weder alhier in den
Hage gebrocht te hebben de rekeninghen, registren,
titulen ende andere munimenten, zoe van de Register
earner als van de Rekencamere,” -1) met behulp van een
zevental arbeiders zijn vracht ontscheepte, zonder op
onthoud alles geborgen kon worden.
Toch duurde het nog geruimen tijd, voor deze colleges
hun archivalia weer naar de oude plaatsen hadden over
gebracht, Was den 9en October Vincent Dammasz naar
Delft gereisd, teneinde maatregelen te treffen, dat nog
dienzelfden dag „de rekeningen ende pappieren van der
Camere, die men dagelicxs te doene hadde”, per schuit
konden worden vervoerd, en had hij den 12™ zijn be
zoek derwaarts herhaald ,,omme meer andere rekeningen
ende pappieren”; had ook Cornelis Berthouts, de klerk
van de Registerkamer, den 14™ „die kisten met regysteren
ende andere pappieren van de Regystercamere”, naar
zijn kantoor vervoerd en den 17™ „de reste” overge-
bracht, „die men dagelicx behoefde”, het blijkt, dat men
nog weken later „regysteren, lyachen, tytelen ende
munymenten van den heeren van de auditoerscamere”
uit Delft naar hier deed verhuizen 2). Maar bij het toe
nemend gevoel van veiligheid was ten slotte de oude
toestand in Den Haag ook in dat opzicht volkomen
hersteld en bleek de vrees voor een hernieuwden over
val voorloopig geweken.
Wie zich verheugde, dat was zeker heer Aernt Pieters,
de gewezen koster van den Hove, thans dienstdoend
priester in de Hofkapel, die zich bij het redden der
Aldaar, fol. 6vo., 7.
2) B. v. B. alsvoren, fol. 35 36 vo.