DE REGEERING VAN KAREL V.
177
12
van
toe de „hofbeer" nog als zoenoffer
mystificatie, bleef nog lang de herinnering aan den Gel-
derschen inval en de medeplichtigheid der stad Utrecht
levendig houden. Het was de komst van den „hofbeer”,
een geschenk van Utrecht, welke stad op St.-Maartens-
dag (11 Nov.) tijdens één der voornaamste jaarmarkten
aldaar een zwaar en vetgemest mannetjesvarken deed
aankoopen, om dit daarna plichtsgetrouw toe te zenden
aan de grafelijkheid van Holland, die het even stelsel
matig op het Binnenhof deed te pronk stellen, naar
men wilde aan de ijzeren spil, die Van Weze als krijgs-
trofee op het St. Janskerkhof had begeerd. Herhaaldelijk
is er in de resoluties van de Staten van Holland sprake
van bovenbedoelde levering, waarmee in tijden van
geschil ook het Hof van Holland zich bezighield, terwijl
daaruit duidelijk blijkt, dat de stad Utrecht deze jaar-
lijksche zending als een onaangename verplichting be
schouwde. Wellicht sproot deze tegenzin uit de gang
bare opvatting (die althans in lateren tijd gemeengoed
werd), dat de bedoelde jaarlijksche zending zijn oorzaak
vond in „een straffe en eeuwige gedagtenisse” van den
overval van 1528.
Evenwel, de dagen der romantiek zijn voorbij en de
nuchtere geschiedvorsching heeft op eigen terrein het
snoeimes ter hand genomen. Van Schaffelaar en Allaert
Beylingh zijn wreedaardig onttroond, de brand van de
Groote Kerk in 1528 naar het rijk der fabelen verwezen
en de hofbeer als teeken van een jaarlijksche boete
voor den Geldersch-Utrechtschen inval ging denzelfden
weg. In het „Tijdschrift” van Van der Monde is reeds
voor meer dan tachtig jaar 2) aangetoond, dat het be-
De Riemer, I. blz 163.
2) 8e jaargang, 1842, blz. 16: „De Hofbeer” door J. H.
Bolhuis: niettemin wordt af en t__
gepresenteerd in vrij recente literatuur.