XI. de grafelijkheid jaarlijks werd wuste geschenk van de stad Utrecht aan al in de eerste helft der vijftiende eeuw aangeboden en dat met name in de cameraarsrekening van 1441 1442 een uitgave van 47 pond, 1 schelling en 8 grooten werd verantwoord „om enen beer, wart den regent in den Hage gesent”, welke vereering steeds van een bedrag van 400 pond aan geld vergezeld ging, naar het schijnt ter vergoeding voor het genot van vrij dom van tolrechten, door de Utrechtenaren in Holland genoten. De Geldersche overval van 1528 was voor Den Haag de laatste geweest. De overdracht van het wereldlijk gezag van het Sticht van Utrecht aan Karel V had nog in hetzelfde jaar een beveiliging van de oostgrens ge bracht, als militaire voorzorg te voren bezwaarlijk had kunnen scheppen. En toen in 1536 ook Groningen zich onder het Oostenrijksch gezag schaarde, was het met het Geldersche verzet in wezen gedaan, al zou een korte opflikkering tegen het definitieve einde in Den Haag nog even een paniekstemming brengen. De troebelen van de Wederdoopers van 1535 beroer den ook Den Haag. In het Westland had de beweging veel bijval gevonden en in Januari scheen er zelfs een aanval op Leiden beraamd te zijn.Hof en Rekenkamer waren in voortdurende vrees voor een overrompeling der bestuursgebouwen en den 27«n April 1535 werden Anthonie le Buck, deurwaarder van de Rekenkamer, zes Carolusguldens uitbetaald „voor zijne occupatie, costen ende moeyten, dat hy tot twee diversche jaeren, als in HET GELDERSCHE GEVAAR TIJDENS 178 Wagenaar V, blz. 88.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1925 | | pagina 202