schilder ontboden werd, „die upte 17 packtonnen ge- schildert heeft up elcx twee letteren”,1) blijkbaar ter aanduiding van den daarvoor bestemden inhoud. En om de voorzorg te vervolmaken had men den biervoerders op het Spui „in Julio 43, dat Rossem de tweede tocht in Brabant dede”, aangezegd zich gereed te houden met „een schuyte voor de brieven van der Camere, of t noot geweest hadde”,2) terwijl tevens beslag werd gelegd op „twee schutenairs, die heuren schuyten langen tijt gereet gehouden hebben, omme dairmede te vervoeren de pampieren deser Camer, wair t noot”, en op „vier wagenairs” omme heure wagens gereet te houden of t noot waere, omme de pampieren ende rekeningen voorsz(eyt) te vervoeren” 3). Maar bij deze enkele voorzorg bleef het niet. Het gevaar nam toe en het kwam tot een algemeene vlucht, niet naar Dordrecht, maar naar het meer nabij gelegen Delft, dat weldra voor een groot deel het uitgeweken Den Haag binnen zijn muren gastvrijheid verleende, terwijl een ander deel binnen Rotterdam een goed heen komen had gezocht. Lang echter duurde de ballingschap niet. Willem van Gulik bleek weldra niet bestand te zijn tegen de geweldige opofferingen, die een leger tegen de steeds aangroeiende macht van Karel V eischte. De kracht van zijn operatie verslapte en den 7en September 1543 zag hij zich dermate in het nauw gedreven, dat hij zich aan Kareis gezag onderwierp en zijn troepen uit Amersfoort terugtrok4). En daarmee was zelfs voor den meest vrees achtige het tijdperk van het Geldersche gevaar afgesloten HET GELDERSCHE GEVAAR TIJDENS 182 Aldaar, fol. 14. 2) Aldaar, fol. 24 vo. 3) Aldaar, fol. 16 vo. 4) Wagenaar V, blz. 255.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1925 | | pagina 206