CHARLES SULPICE FLAMENT.
191
Dit jaartal komt op het schilderij voor; de lezing 1835 in het
N.B. Woordenb. is dus onjuist.
Flament is geschreven. Voorheen had deze het leven van
zijn oom nog uitvoeriger beschreven in een artikel van
het inmiddels opgeheven tijdschrift: „Geschiedkundige
bladen” I, 2, blz. 194 en v.v. Tijdens de regeering van
den Souvereinen vorst heeft Flament zich genoopt gezien
het ambt van bibliothecaris neder te leggen, zeker niet
zonder hartzeer. Van toen af kon de abbé zich meer
vrijelijk bezig houden met het verzamelen van boeken
en handschriften, alsook met de belangen zijner geloofs-
genooten hier te lande; aan hem is het hoofdzakelijk
toe te schrijven.dat de Jezuïeten in 1822 de Sinte Theresia-
kerk als statie hebben gekregen. „But that is an other
story”, gelijk Rudyard Kipling, de schrijver van de „Tales
of the Hill”, placht te zeggen; m. a. w. die bizonder-
heden zouden hier niet op haar plaats zijn, en werden
trouwens reeds voldoende uiteengezet in de monografieën
dier kerk, door de P.P. Bongaerts en Albers bewerkt.
Alleen betreffende het portret van Flament, door den
Belgischen kunstschilder Jacob Joseph Eeckhout geschil
derd, en dat sinds 1864 het bureau van den bibliothecaris
der Koninklijke boekerij siert, nog eenige bizonderheden.
Voorop onzen dank aan den tegenwoordigen titularis,
die zoo welwillend was ons de noodige gegevens te ver
schaffen. Dat portret is in 1834 1), zijn voorlaatste levens
jaar, te ’s-Gravenhage geschilderd; hij telde toen zes en
zeventig jaren. Mevrouw de wed. Van Voorthuisen had
daartoe aan Eeckhout opdracht gegeven. Na haren dood
kwam het doek in bezit van den bekenden Haagschen
uitgever en kunstverzamelaar Adriaan David Schinkel,
wiens erfgenamen het in 1864 aan de Koninklijke biblio
theek hebben geschonken. Flament is hier levensgroot