PHYSIOLOGIE VAN DEN HAAG.
211
1) Er bestond ook ’n Phys, du flaneur.
2) Ook de illustratie is hier aardig.
straatslijper1), ’t Begint met de opmerking dat’t doel van
alle menselik zwoegen schijnt te zijn, ’t verkrijgen van
rust: op z’n lauweren rusten, z’n schaapjes op’t droge
hebben is ’t iedeaal. En hij die niets doet, geniet meer
achting dan wie ploetert en zwoegt voor ’t dageliks brood.
„Om deze reden misschien, of omdat het wezenlijk
eene niet onaangename loopbaan is, vindt men, vooral
in onze lieve residentie, zoo vele lieden, wier hoofd
bezigheid bestaat in niets doen.” In ’n beperkte ruimte
zou dit niet aangenaam zijn. „Van daar, dat hij den
dagelijkschen kring heeft verruimd, en den blooten hemel
bij voorkeur tot zijne sfeer gemaakt, en overal op zijne
plaats is, behalve te huis, deswegen is hij dan ook be
kend onder den naam van straatslijper of flaneur.” Na
de opmerking: „Dit wandelend en passief beeld der
Godheid vindt men bijna in alle klassen en standen der
maatschappij” werkt de schrijver op geestige wijze de
tiepering verder uit. 2) Een citaat laat ik hieruit volgen,
als ’n voorbeeld van ’t sarkasme van de schrijver. De
straatslijper is van allerlei biezonderheden op de hoogte
en zo weet ie b.v. bij volksfeesten ook „hoeveel min of
meer brandende en flikkerende lampions den armen huis
vader zullen doen vergeten dat hij dien dach niet ge
geten heeft”.
Hoofdstuk X geeft ’n beeld van „Een zoo als er veel
zijn”Hier vooral meent de schrijver ’n beroep te moeten
doen op de toegevendheid en de welwillendheid van de
lezer. Want „het onderwerp van dit kapittel zal dezen
en genen misschien wat gedecolleteerd voorkomen”.
Dan volgt n kort betoog van 't noodzakelike, „de meest
in het ooch springende gebreken” niet te verbergen.