PHYSIOLOGIE VAN DEN HAAG.
212
En dan wordt verteld dat Frans Overberg, die sints
’n paar jaar dokter is op ’n Hollands dorp, z’n vrind
Gustaaf van Dommel, advokaat in den Haag, bezoekt.
„Beide hadden zij aan de academie tot de intimi van
Flanor behoord en menige kampagne te zamen door
leefd”. Overberg die twee dagen vrij heeft, wil nu onder
leiding van Van Dommel den Haag eens zien. Men
kan zich voorstellen dat dit hoofdstuk zoon beetje ge
wijd is aan de „mystères de la Haye” ook schetst ’t
hoe ’n bon-vivant z’n dag doorbrengt.
’t Is slechts ’n kort hoofdstuk dat de vrouwen tot
onderwerp heeft; „maar daarentegen is het zeer onvol
ledig”, voegt de schrijver eraan toe. De oorzaak is,
dat hij zich niet in staat voelt voldoende haar lof te
zingen. En vraagt men hem, hoe de haagse vrouwen
er uitzien, dan antwoordt hij„lief, bevallig, eenvoudig
en smaakvol” en verwijst voor verdere biezonderheden
naar Huygens’ Costelick Mal vs. 3749, waar deze
dichter ’n tamelik gechargeerd, dus nu juist niet bijster
aanlokkelik beeld geeft van zoon haagse dame;’n beeld
dat zeker de indruk maakt van ’t tegengestelde van
„lief, bevallig, eenvoudig en smaakvol”.
’t Twaalfde hoofdstuk handelt over konsert en komedie.
„Eene Concertzaal is een langwerpig vierkant vertrek,
aan welks eene uiteinde een aantal instrumentbespeelders
en soms wel een paar toonkunstenaren zitten of staan,
naar mate van den omvang van het instrument dat zij
moeten manipuleeren. Het overige viervijfde der zaal
is bezet met stoelen, die tot vervelens toe in dichte
en rechte lijnen geschaard staan, en waarop élégante
toiletten, blinkende kleinodiën, ruischend satijn, malsch
flueel, halzen glanzend van kalydoor en aangezichtjens
zoo blank en zoo bleek als het fatsoen meebrengt,
worden te kijk geboden door de „talrijke vrouwen-