i ’t volgende hoofdstuk,
van de haute volée zal
voor kunstenaars wil doen slikken, en de gedrochte
lijkste en wanstaltigste stukken in de walgelijke taal
als meesterstukken opdischt.”
Maar bovenal spreekt de schrijver schande over hun
die macht en invloed hadden, en toch de nationale
kunst zo diep lieten zinken. Ten slotte verwijst hij naar
„Klikspaans vinnige maar verdiende geesseling.^die hij
„Schouwburg” genoemd heeft.”
Boven hoofdstuk XIII staat Letter kundige Ge
nootschappen.'" Dit? zegt al genoeg over de geest waar
in ’t is geschreven. Eerst fulmineert de schrijver tegen
de genootschappen (Diligentia, de afd. van de Holl.
maatsch. v. fr. kunsten en wetensch., ’t Nut, Oefening
kweekt kennis), en tegen ’t houden van verhandelingen,
overblijfsel uit de 18e eeuw. Dan geeft hij enkele trekken
van de hollandse dichter, of liever „van den verzen
maker die ons op de katheder vervolgt, met zijn stuk,
zijn gekadanseerde declamatie, die de jamben mooi doet
uitkomen en geen rijmwoord aan onze ooren onttrekt,
en die ons dikwijls met zijne klapwiekende armen in vuur
tracht te zetten”. En hij eindigt met deze verzuchting
„De Hemel beware u voor dichters en letterlievende
genootschappen.”
’n Soiree is ’t onderwerp van
Over de soiree’s van 't hof en
de schrijver zwijgen: hij is „niet edel, niet rijk, niet
indringend of niet kruipend genoeg om onder eenigen
titel tot dergelijke feesten toegelaten te worden.” Toch
wijdt hij er, merkwaardigerwijs, noch zo ongeveer drie
bladzijden aan; en besluit dan: „Zoo geniet men ko
ninklijk, men amuzeert zich als op eene professorale
thee, maar men is ten hove geweest en heeft de hooge
eer genoten van door een minister te zijn op de teenen
getrapt en van te hebben gebogen, toen een der prinsen
PHYSIOLOGIE VAN DEN HAAG.
214