II.
PHYSIOLOGIE VAN DEN HAAG.
217
De eerste die reageerde op „Jonckbloet’s geestig boek”
schreef in ’t zelfde jaar 1843 Een achttiende hoofd
stuk voor de „Physiologic van Den Haag.” Dooreen
Hagenaar. Ook dit was een duodecimo-tje, en uitgegeven
te ’s Gravenhage bij J. M. van ’t Haaff. De schrijver
('n zekere W. F. G. L. Francois) verdeelde z’n stof
over negen paragrafen, tesamen 40 bladzijden.
Hij begint met noch enige ogenblikken van ’t geduld
van de lezer te vragen, „Gij hebt geduld genoeg gehad,
om honderd-twee-en-zestig bladzijden lang door slijk en
modder, door schaamteloosheid en schande te waden:
voeg er nu nog een groote dertig bij, om een kleine
viziete te maken, die u niet berouwen zal”.
’t Geldt „Gustaaf van Dommel”, die door deze schrijver
vereenzelvigd wordt met de schrijver van de Physiologic.
Hij zegt tot hem„uw boekjen, als het letterkundig
voortbrengsel van een mensch en een christen, (is) èn
aan het oordeel der Zedekunde èn aan dat der Aesthetiek
onderworpen. Beide breken den staf over uwen
arbeid.
Hij begint met „de bloot litterarische beschouwing”.
Z’n eerste beschuldiging is, dat ’t naar vorm en ge
dachte onhollands is, en ’n „slaafsche nabootsing” van
de franse Physiologies, ’t Is luchtig, oppervlakkig. „Het
is, zijns ondanks, een bespottelijke parodie van die be-
schrijvingswoede, die uit Walter Scotts tallooze romans
en die zijner talloozer navolgers, vooral in Frankrijk,
Zou dit eigenaardig gebruik hier van min of meer misschien n
navolging zijn van de op blz. 210 van dit artiekel geciteerde periode uit
de Phys. van den Haag
En zou misschien ’t denkbeeld ’n geridderde in 't zonnetje te zetten,
ook door de lezing van dit boekje bij onze dichter zijn opgekomen
Jonckbloet had ’t niet op ridders begrepen.