I PHYSIOLOGIE VAN DEN HAAG. 219 heid, plagiaat.” Hier wordt ook aanmerking gemaakt op de spelling van ’t boekje, die voor ’n derde Bilder- dijkiaans, voor 'n derde Siegenbeekiaans, en voor ’n derde van Dommeliaans genoemd wordt. Dan wordt er gewezen op ’t overnemen van min-of-meer bekende aardigheden en anekdotes. Ten slotte wordt de schrijver als „een angstige naprater” van de Gids betieteld. Met dit alles is dan de auteur afgemaakt; en volgt nu de mens en de kristen. Ook hiermede is 't treurig gesteld. Vooreerst is de schrijver persoonlik; heeft hij ’t niet tegen de dwaling, maar tegen de dwalers. En dan wordt deze vraag gesteld: „Mijnheer van Dommel, hoe komt gij aan de pennevruchten van den zeer geleerden heer Dr. W.J. A. Jonckbloet?” Waarop drie gedeelten worden genoemd, ontleend aan penne vruchten van deze, ’t Lijkt nu of Jonckbloet deze stukken had afgestaan voor ’n boekje, waarin ook ’n letter kundige kring bespottelik gemaakt wordt, waarvan hij zelf medearbeider en getrouw komparant is. Verder wordt de schrijver obsceniteit verweten. Alles en iedereen wordt door ’m aangevallen, behalve ’t plebs en de „lorettes met de krullen a l’anglaise.” ’t Meest wordt gefulmieneerd tegen ’t Xde hoofdstuk. „Gij zijt,” zoo heet ’t hier o. a., „een der éérsten die alzoo ten onzent optreden.” Hij is erger dan Byron en Goethe! Want de eerste verklaart zich openlik „voor een vijand der Christelijke zedelijkheid”; en de twede treedt op „als een edele Grieksche wijsgeer en zanger van de vóór-christelijke tijd; of als een diepzinnige Hindu der buiten-christelijke waereld.” „Maar gij, van Dommel, treedt de Heines, de Paul-de-Cocks, de Bal- zacs, het jonge Duitschland, het jonge Frankrijk ter zijde.” En deze verheerliken, al schertsende, de vernielende vermaken der ontucht.”

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1925 | | pagina 246