PHYSIOLOGIE VAN DEN HAAG.
229
had geschreven], eene maatschappij te zijn tot nut van
al ’t gemeen, dan zal zij het toppunt hebben bereikt van
roem en glorie; want helaas! wij hebben veel gemeen:
niet slechts op klompen en in gescheurde kleêren, maar
ook in het prachtigste gewaad, met sterren op de borst.
De eerste soort is voor verbetering vatbaar; want die
hoort nog wel naar goeden raad; die is dankbaar voor
bewezene weldaden en die voelt niet zelden behoefte
aan leiding en aan verbetering. Maar de tweede soort,
dat vergulde gemeen der hoogere klassen, is waanwijs
en ondankbaar en onbeschoft, en die verheugt zich in
hare gemeenheid, en die versmaadt en die bespot iederen
goeden raad. De maatschappij tot Nut van ’t Algemeen is
haar vreemd, maar als die maatschappij kon worden in-
gerigt tot nut van al ’t gemeen, dan bleef er nog kans voor
menigen hoog-getitelden of schatrijken Nederlander.”
Vervolgens wordt de krietiek van de Phys. op 't toneel
in bescherming genomen. Maar de Buitenman moet hier
n leemte konstaterenn.l. dat er gezwegen is over de
„Frondeurs”. „een lastig ras van schouwburg-bezoekeren,
vooral in ’s Hage”. Dat zijn zij voor wie niets of niemant
genade vindt, en die dikwels ’t genoegen bederven van
de niet zo buitensporige eisen stellende toeschouwers.
Noch eens wordt nu betoogd dat, waar de Phys. per
sonen bij name noemt, deze „niet aangetast worden in
hunne eer of in hunnen goeden naam, als menschen of
burgers”en dat er ook verder niemant beledigd wordt.
En ten slotte komt de Buitenman noch even terug
op „den plompen, gemeenen schrijver van het Laatste
Hoofdstuk”„Geen scheldnaam, geene beschuldiging,
heeft de criticaster gespaard, om den Physiologist te
beschimpen, te verguizen en zoo mogelijk verachtelijk
te maken. Ja zelfs den uitgever heeft hij niet gespaard;
hij heeft den heer Fuhri verweten, dat hij zijn naam had