PHYSIOLOGIE VAN DEN HAAG.
232
er in de Phys, wel
goede naam, en van
er wel profanatie in
In Amsterdam vond de haagse Physiologic navolging. Daar
verschenen Physiologie van Amsterdam, door een’ Amsterdammer
géill. (1844). Noch in ’t zelfde jaar kwam daarop krietiek in ’n
Physiologie van een Echten Amsterdammer, over de Physiologie van
Amsterdam, door een’ Amsterdammer. Eveneens in dat jaar ver
scheen er 'n Physiologie van de Kalverstraat, door een Humorist
(misschien A. D. van Buren Schele geïll. 't Is hier natuurlik de
plaats niet, over deze geschriftjes biezonderheden meetedelen. Ik hoop
dat elders te doen.
Hij betoogt nu vooreerst dat
degelik aanranding van eer en
beledigingen sprake isdan, dat
voorkomt; en wel zedeloosheid.
Voorts verdedigt hij zich tegen de beschuldiging van ’n
persoonlike vijand van de schrijver van de Phys. te zijn
en tegen die van vleierij ten opzichte van de koning.
Op ’t „zondenregister” van Fuhri zijn enkele postjes
vergeten, zegt hijmaar vermeldt niet, welke.
Ik merk even op dat, in zover de verdediging door de
Buitenman van spesiale punten werkelik soms zwak
was, de schrijver hierin gelijk had. Ten slotte zegt hij
„Moge u deze bladen in den vervolge tot waarschu
wing strekken, om nimmer weder op zulke losse gronden
eene verdediging op u te nemen, tot welks volhouding
gij de noodige materialen ontbeerdeteene verdediging
die u nimmer eenige eere konde bezorgen, maar veeleer
„belagchlijk of verachtlijk” moest doen worden”.
En hiermee was deze pennestrijd uit. Hoewel de schrij
ver van ’t Achttiende Hoofdstuk Gustaaf van Dommel
liet zeggen ,,Ik zal een negentiende hoofdstuk tegen u
uitgeven!” heeft de auteur van de Physiologie van den
Haag er verder ’t zwijgen toegedaan.1).