JACQUES DE BERGH.
237
tusschen de jaren 1872 1887 niet ruimschoots aan die
behoefte van zich te vertoonen, van zich te doen spreken
of de publieke aandacht op zich te vestigen, door welke
middelen dan ook, heeft voldaan. Men kende van Maas
tricht tot Groningen reeds lang den naam van den
excentrieken De Bergh, vóór hij nog door zijn pen als
„Haagsch Penkrasser” nader bekend was geworden. De
dagbladen en daaronder de ernstigste, hadden reeds van
hem gesproken naar aanleiding van zijn tooneelstuk „De
Millioenen-erfenis” en zijn te 's-Gravenhage en Nijmegen
volbrachte luchtreizen. Later zouden zij zijn naam tot in
de uiterste hoeken van ons Vaderland dragen met be
trekking tot de Haagsche gruweldaad van het monster
De Jong; nog later zouden zij zijn „Penkrassen”, zijn
hardnekkig (en met succes bekroonde) schermutselingen
over het Rijks- en het Koninklijk wapen tot onderwerpen
der vermelding waard rekenen; eindelijk zou de dagblad
pers zijn optreden en zijn bedrijf als hoofdredacteur van
de Amsterdamsche Courant en zijn reis rondom de
Wereld haar aandacht waardig keuren. Altemaal koren
op Jacques' molen, waarvan de wieken maar altoos door
wilden draaien, tot het oogenblik, waarop de zeilen aan
flarden zouden scheuren en de molen stil stond.
Tot de werkzaamheden van de aankomelingen in de
journalistiek, de jeugdige reporters, behoorde in dien tijd,
wanneer een bekende persoonlijkheid, hetzij militair, hetzij
civiel, was overleden, om in de verschillende Haagsche
departementsbureau’s 's mans staat van dienst op te halen
en voor hun blad sierlijk te omschrijven. Bij zoo'n gelegen
heid heb ik als jong journalist voor 't eerst kennis gemaakt
met De Bergh. Als ambtenaar bij de Mij tot expl. van
Staatsspoorwegen hield hij in een buitengewoon groot
register, met zeldzaam keurig letterschrift, de namen bij
van de beambten, hoog en laag bij de Mij in dienst, be-