JACQUES DE BERGH. 239 hij al om half tien onder de wol om ’s morgens vóór het krieken van den dag op te staan, nog vóór de kellners of den portier. En dan kon men tegen acht uur het volgende tooneel zien: voor de entree van het deftige Hotel werd een dik schoftig boerenpaard gebracht, onge zadeld, en slechts voorzien van een oranjekleurig dek kleed. Het eerwaardige Kamerlid kwam naar buiten, wenschte den staljongen een frisschen morgen, en met een loggen sprong heesch hij zich op het boerendek. En dan ging het er vandoor! Den hoed in den nek, de broek tot bij de knieën opgekruld, een eind zweep in de hand, in sterken draf de laan van het Voorhout door, het Bosch in, de straten en pleinen van de residentie over, tot vreugde en vermaak der Haagsche wandelaars die op dit ochtenduur naar hun bureau’s gingen. Ik heb ze, jammer genoeg, nooit samen zien rijden die twee, maar het moeten wel twee merkwaardige contrasten zijn geweest, de heerenboer met zijn opge stroopte broek, en de elegante De Bergh, met zijn hooge rijleerzen en rinkelsporen. In de dagen dat hij paard reed en zijn tractement gering was, heeft hij een poos lang gelijk hij het zelf schilderend uitdrukte „door bezuinigingen op het budget van zijn maag, het deficit op dat van zijn staat en kleeding gedekt”. Er was zoo vertelt Smit Kleine in zijn herinneringen er was een onaanzienlijk eethuis in het niet-aanzienlijke Achterom, - een steeg, evenwijdig aan de Spuistraat en thans door de Galerij en den Hofweg verdwenen, daar dineerde Jacques. Hij maakte er zijn vrinden volstrekt geen geheim van, en toen ik hem eens naar het menu vroeg, antwoordde hij„soep, vleesch en groenten, enbrood a dis cretion”. Ik twijfel of hij wel in de gelegenheid was erg indiscreet met het brood te zijn, want voor het

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1925 | | pagina 267