JACQUES DE BERGH. 240 geheele maal werd 35 c. betaaid. Maar met een paar onberispelijke gris-perle handschoenen zag men hem dien- zelfden avond op het terras van het Stedelijk Badhuis. Hoe vele malen hij, die le besoin de se monteer in zoo hooge mate bezat, ook buiten zijn werkkamer mocht zijn, eenmaal er in, kende hij tijd noch vermoeienis en kwam zijn vlugheid, die nauwgezetheid noch keurige uitvoering buiten sloot, hem bijzonder te stade. De omvang van De Bergh’s correspondentie getuigt nog zooveel te meer van zijn werkkracht, als men be denkt, dat zijn schrijversarbeid en hetgeen voor hem daartoe behoorde (en dat was een inquisiteur-generaal- schap in Rijks-, Provincie- en Gemeentezaken, vooral in justitie en politiezaken) hem eindeloos veel nasporingen in persoon of schriftelijk ten eisch stelde, en dat het minste paperasje, op een eenmaal door hem nagespeurde zaak betrekking hebbende, door hem keurig net bij de stukken werd geplakt. Zoo verzamelde hij in zijn kort leven vijftien groot octavo-deelen van zwaar karton, waarin, behalve zijn in het „Indisch Vaderland” en het „Weekblad de Amsterdammer” gevoerde correspon denties, al zijn deeltjes „Penkrassen” en de bijbehoo- rende stukken zijn geplakt. Dat De Bergh tevens ambtenaar was, maakte zijn schrijven wel zeer pikant, maar tevens uiterst moeielijk. Men leefde namelijk toen nog in een tijd, dat een amb tenaar, die ingeschreven was als lid der S.D.A.P., voor de keus werd gesteld om voor die partij te bedanken of zijn betrekking neer te leggen. Wanneer het met De Bergh die geen socialist was, maar om andere redenen zoo ver niet gekomen is, zal hij dit wel te danken hebben gehad aan zijn ridderlijk karakter waar mêe hij voor recht en billijkheid te velde trok en de personen van hun daden wist te onderscheiden. Ove-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1925 | | pagina 268