JACQUES DE BERGH.
255
valt met
een kalktrog. Een
3 Nov. De straat wordt plaatselijk onderzocht. De
ambtenaren krijgen geen ongelukken.
5 Nov. Een half dozijn aangeschoten Maandaghou-
ders valtt’s morgens twee, ’s avonds vier. Sedert mijden
zij instinctmatig het Westeinde.
16 Nov. Een heer valt met een paket papieren onder
den arm. Nieuwe winterjas bedorven; papieren wijd en
zijd verspreid en beslikt; hoed in de Vleerstraat.
25 Nov. Twee jongelui vallen in vroolijke stemming.
De houten blokjes stempelen hun slijk op jas en broek.
Een pantalon scheurt.
26 Nov. Een opperman
politieagent troost hem.
Het is zeker gemakkelijk om thans, nu wij leven in
een tijd dat met versnelden pas alles zoo verschrikkelijk
gauw vooruit gaat, ons gemeentebestuur van een halve
eeuw geleden te critiseeren over gebrek aan inzicht in
de ontwikkelingsmogelijkheden van een stad als Den
Haag. De vraag dringt zich dan onmiddellijk op: zou
het tegenwoordig geslacht, toen geleefd hebbende, een
veel scherper kijk op de toekomst van onze stad ge
had hebben? Hoogstwaarschijnlijk niet, als men bedenkt
dat er wel ten allen tijde menschen, ook hier ter stede,
zijn geweest van wie stuwkracht uitgaat, maar dat over
’t algemeen nog veel meer van den mensch geldt, dat
hij wordt voortgestuwd en dat daartoe de omstandig
heden moeten meewerken.
Zooals ik reeds opmerkte, ontmoet men in de ge
schriften van De Bergh telkens aansporingen om in
allerlei achterlijke of scheeve toestanden verandering
en hervorming te brengen. Maar zijn vechten was dik
wijls tegen de Bierka, en wanneer men thans vele dingen
in onze gemeente anders ziet gegroeid, waarop De B.