gekomen. Het gemeentebestuur had zich reeds verplicht
gezien aan den Nieuwen weg een tweede tolhuis met
een tweeden tolgaarder te vestigen, waardoor de per
ceptiekosten weer zooveel hooger waren geworden.
Maar toen in het plan van bebouwing van Duinweide,
de nieuwe stadswijk, door den gemeenteraad goedgekeurd
9 Januari 1877, de aanleg voorkwam van een straat
(het tegenwoordige verlengde van de Bankastraat), die
uit zou loopen op de laan naar de Begraafplaats, was
een derde toegang voor rijtuigen naar Scheveningen
geopend, die men aanvankelijk met palen afzette om de
rijtuigen nog zoolang tegen te houden, tot men op die
plek voor de tolheffing een derde tolhuis met woning
had gebouwd. De tolhuizen men noemde, ze al dol
huizen liepen de toegangen naar Scheveningen a. h. w.
na. ’t Was inderdaad of ons gemeentebestuur zich er op
gespitst had om Den Haag te maken tot de risee van
Europa. Men denke zich toch wel den toestand in. In
het laatste kwart der 19e eeuw had men den mond vol
van „de eeuw van vooruitgang”, waarin men leefde.
Men ging daar niet weinig prat op. En daar toont een
Dagelijksch bestuur een zóó bedenkelijke neiging tot
kreeftengang, vlak tegen den draad inHet cordon van
tollen op de wegen van een en dezelfde Gemeente zou
nóg meer uitgebreid worden, terwijl in andere Gemeenten
van ons land, zelfs in Papendrecht, alles in ’t werk werd
gesteld om de tollen juist radicaal afgeschaft te krijgen
Ik heb het bijgewoond dat bij den tol op den Ouden
Schev.weg de belemmering van het verkeer op drukke
dagen zoo groot was, dat de rijtuigen in een aaneen
gesloten file moesten wachten tot zelfs aan de Zeestraat.
En niet alleen de toeneming van het verkeer, maar ook
de uitbreiding van de bebouwingen in de Gemeente
wezen er op, dat de tijd voor opheffing van die over-
JACQUES DE BERGH.
258