JACQUES DE BERGH. 260 met leuke opmerkingen over de zeden en gewoonten der Hagenaars. Omstreeks het jaar 1880 was hier aan de Fransche Opera een zanger geëngageerd, Lhérie genaamd, die bij de dames en vooral bij die van zekeren leeftijd bijzonder in de gunst stond. Er ging van zijn spelen en zingen in de sentimenteele tenor-lègerrollen, die toen sterk en vogue waren, een bekoring uit, waartoe ook zijn figuur meewerkte, die hevig werkte op de zenuwen van het vrouwelijk gedeelte van het publiek. De correspondenties uit Den Haag aan de provinciale bladen waren vol boutades over de Lhérie-vereering, die in een soort van mondaine Haagsche epidemie dreigde te ontaarden. Wie een vriend uit de provincie over kreeg, kon hem geen beter beeld van de Haagsche uitgaande wereld vertoonen dan door hem in de opera te wijzen op deze of gene zestigjarige bloem, de rimpels onder het blanketsel verborgen, de oogen van verrukking ten hemel geslagen, de handschoenen luid klappend opwaarts geheven bij 't optreden van Lhérie, of wanneer de held aan ’t eind van een zijner effectvolle aria's geapplaudisseerd werd. De zaal bood dan een zonderlinge mengeling van geaffecteerde geestdrift, dwaze grimassen en doorzichtig vertoon van kunstmin, alles voor Lhérie, 1'enfant chéri des dames flétries! Intusschen, de Directie van de Fransche Opera voer er wel bij; in 1881 werd door de Lhérie-cöterie f 11.000.— aan abonnementen betaald. Wee dengene die het verdiende om openlijk aan de kaak te worden gesteld. De Bergh was er dadelijk bij om met zijn scherpe pen het onrecht te striemen, de onschuld te verdedigen, of met het wapen van den spot zijn slachtoffer te lijf te gaan. Waar buiten hun schuld aan lager wal geraakte gezinnen geholpen moesten worden, vond men hem dadelijk bereid om in de „Penkrassen”

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1925 | | pagina 288