264 JACQUES DE BERGH. I te verwijten dat hij zich hoofdcommissaris van politie noemde. Te recht achtte De B. den burgemeester het hoofd der politie, betoogende dat de wet alleen den titel van commissaris van politie kent. Maar wat kon de heer v. Schermbeek daar aan doen? Hij droeg den titel die hem verleend was, evenals alle hoofdcommis sarissen vóór en na hem. Maar neen, als De B. het had over den hoofdcommissaris in Den Haag, plaatste hij altijd tusschen hoofd en commissaris een vet vraagteeken. Dit leek wel wat sarren. Later is De B. dan ook over tuigd geraakt van zijn onredelijkheid en heeft hij daar ruiterlijk amende honorable voor gedaan. Maar onder- tusschen had hij onverdiend een blaam geworpen op een geacht ingezetene in de uitoefening van zijn functie en zijn eigen prestige niet versterkt. Zoo ging De B. ook dikwijls te ver in zijn bittere critiek op andere in die dagen zeer bekende persoonlijk heden. Ik noemde reeds den gemeente-architect.Voor De B. bestond er een vaste post op de gemeentebegrooting „onhandigheden van den architect-directeur”, waarop hij telkens zooveel uittrok. Ik had het reeds over De zinken candelabres en de onmogelijke hellingen van de Boschbrug. In die dagen werd ook het juist dezer dagen afgebroken hooge graniet gevaarte gebouwd, dat de Prinsestraat met de Toussaintkade verbond. De B. zette zich dadelijk a la tête van de beweging om tegen die hooge muren te foeteren. Ook dat was onbillijk, althans tegen den Gemeente-architect, die niet anders had gedaan dan de hem gegeven bevelen, een brug voor de scheep vaart, opvolgen. De fout lag hierin dat men toen niet reeds dadelijk de gracht overkluisd heeft en daar een kleine halve eeuw mee heeft gewacht. Overigens moest erkend, dat De B. in zijn critiek nooit vervelend was, maar b.v. de flaters van den architect

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1925 | | pagina 292