86 MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES
hun
De
bleef, bij mijn grootmoeder inwonen. Twee jaar na
huwelijk werd mijn tante moeder van een zoon,
vreugde over den erfgenaam laat zich niet beschrijven.
Grootmoeder hield haar eersten kleinzoon ten doop; vol
gens haar eigen woorden steeg op dat oogenblik haar
geluk ten top! Alles, letterlijk alles kon Lucie van den ge
lukkigen vader en diens moeder verkrijgen. Het ontbrak
niet aan geschenken en allerlei, waarmee de jonge moeder
aangenaam verrast werd. Zelfs op de min van het kind
werd zooveel vastgezet, dat deze met haar man en kin
deren later goed kon leven. Ieder beschouwde dit kind
als een engel, door God geschonken om de geknakte
gezondheid van den vader te herstellen. Urenlang kon
oom bij het wiegje zijn lieveling onophoudelijk zitten aan
kijken.
Twee jaar later werd tante ook moeder van een
dochter, waarover een zuster van Lucie peettante werd,
inweerwil er van, dat oom liever had gezien, dat zijn
tante dit was geworden, teneinde alle vroegere wonden,
die Lucie deze oude edele vrouw had geslagen, te ver
zachten. Dit kind werd Franciska gedoopt, maar Fanni
genoemd. De naam Fanni w'as echter een doorn in de
oogen der beide dames, die een grooten afkeer hadden
van alles wat maar Fransch was. Toen het aanvallige
en bijzonder schrandere zoontje vijf jaar oud was, kreeg
het de kinderziekte. Oom was bijna waanzinnig van
smart. Ook grootmama leed erg. Men had dit kind het
volgende gebedje geleerd: „Heer, bewaar mij voor vuur,
voor brand, voor schand, voor kwade begrippen, voor
jokken, enz.!’’ Toen grootmama eens aan zijn bedje zat
en zij hem hoorde bidden, zei hij niets dan: „Footma,
footma, footma!” Hij kon al die woorden niet nazeggen
en bad dus op zijn Wijze: „Footma, footma!” „O”, zei
grootmama later, „gij had dien engel moeten zien, hoe