MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES 93
vicaris betuigde haar grooten eerbied. Dus haar vertrou
welijk naderen, durfde ik niet. Haar hart en ziel hadden
mij wel lief, maar steeds behield haar verstand de over
hand. Mijn oudtante was steeds bijzonder goedig en al
te toegeeflijk voor mij; van haar kreeg ik alles wat ik
wenschte, zonder de minste moeite, zij verdedigde mij
altijd, als ik straf verdiend had, wist steeds een goede
zijde aan mijn gedrag te vinden en prees mij altijd en bij
iedereen! Later zag ik in, dat als mijn opvoeding alleen
in handen dezer lieve vrouw berust had, ik dan stellig
door haar goedheid diep ongelukkig zou zijn geworden
en ik nam mij voor, haar ten voorbeeld, dat, als ik later
zelf anderen zou moeten leiden, ik nooit te goed of te
zwak-toegeeflijk zou zijn! Ik gevoelde dus groote neiging,
aan mijn oudtante mijn vertrouwen te schenken, maar
juist in dien tijd kreeg de geliefde vrouw een beroerte,
die zich later herhaalde, zoodat zij geheel lam werd. Daar
haar toestand totaal hulpbehoevend was, kon haar kame
nier de verzorging niet alleen vervullen en werd dus een
soeur de charité aangenomen, soeur Elisabeth genaamd,
die zeven volle jaren bij ons is geweest. Later heb ik haar,
die moeder-overste van het klooster was, dikwerf be
zocht. Ik had haar van het oogenblik af, dat zij bij ons
was, recht lief; ook zij beminde mijn gouvernante niet.
Maar helaas, de toestand mijner geliefde oudtante
maakte, dat ik haar nooit meer alleen zag, want altijd
was de lijderes omringd door de non, de juffrouw van
gezelschap of de kamenier. Den ouden huisgeestelijke tot
mijn vertrouwde te maken, daaraan heb ik nooit gedacht;
hem gehoorzaamde ik uit plichtsbesef, maar volstrekt niet
uit liefde, want zijn koude, afgemeten houding stootte
mij meer af, dan dat zij mij aantrok. De rentmeester, ook
geestelijke, was wel steeds goed voor mij, maar omdat in
zijn kamer het zilver, goud, enz. bewaard werd, zoo was