94 MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES
hij, uit dien hoofde, vanzelf niet altijd toegankelijk. O,
wat gevoelde ik een behoefte aan moederlijke liefde en
moederlijke hartelijkheid! Ik zag mama echter bijna nooit
alleen en steeds was in haar, als zij mij liefkoosde, een
soort melancholie. Ik had haar hartelijk lief, maar aan
die liefde ontbrak juist het edelste kenmerk: vertrouwen!
Dus tot mama mijn toevlucht te zoeken, kwam ook niet
in mijn ziel op. Met de bedienden zelfs maar vertrouwe
lijk te spreken, achtte ik geheel beneden mijn waardig
heid, want als kind reeds bezat ik een onuitsprekelijken
trots. De eenigste deugd, die ik bezat, was: ik had een
zeer goed hart. Met buitengewone goedhartigheid en
hartelijke liefde verzorgde ik geheele arme huisgezinnen
en bezocht hen in stilte met mijn kamenier. Daarbij was
ik zeer verstandig, geestig, vriendelijk, voorkomend,
godsdienstig en loog nooit. Maar ik was lui en trotsch.
Met zeer weinig kinderen uit de groote wereld mocht ik
omgaan en die vond ik meestal niet lief. Dit alles en de
innige behoefte aan iemand, waaraan ik mij kon hechten,
veroorzaakte in mij een soort gemoedsziekte. De huis
arts en andere over mijn toestand geraadpleegde genees-
heeren oordeelden het zeer nuttig, dat ik een levensvorm
zou hebben meer in overeenstemming met mijn leeftijd,
karakter en hoedanigheden en, na talrijke consulten, be
sloot men tot schoolleggen. Mijn gouvernante en de
huisarts hadden eerst een reis voorgesteld, maar hier
tegen verzetten zich de rentmeester en de huisvicaris met
alle kracht. Na lang beraad werd tot schoolleggen beslo
ten en wel in het klooster der Ursulinen te Keulen. Ik
was toen tien jaar. Het afscheid van mama en grootmoe
der kostte mij vele tranen, maar het diepst bedroefd was
ik, toen ik mijn lieve oudtante vaarwel zei. Ook de non,
de gezelschapsjuffrouw en de kamenier zag ik bitter wee
nen, want allen in huis hielden van mij om mijn goede