MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES 101
Vrij is mijn kind in haar keuze, als zij maar niet buiten
adel en godsdienst kiest.” Nog dank ik God, dat hij
mij voor coquetterie en hartstocht bewaarde en dat
mijn hart onverschillig bleef onder de vele vleierijen,
die men mij overal bracht. Hoevele ouders zeiden mij,
dat zij zich onbeschrijfelijk gelukkig zouden gevoelen,
als hun het groote lot ten deel viel, mij hun geliefde
dochter te mogen noemen. Hoe dank ik God, dat hij
mijn hart voor een keuze bewaarde, want men
wenschte mij te bezitten louter om mijn fortuin. Maar
juist de afgodische hulde, die mij algemeen gebracht
werd, maakte, dat ik mijn eigen waarde steeds hooger
stelde. Ik beminde alleen mijzelf, of liever mijn positie.
Ik had mama wel lief, maar was door haar toegeeflijk
heid totaal bedorven. Hoezeer verwijt ik mij nu, dat ik
haar vaak nonchalant en onhartelijk behandeld heb!
In dienzelfden tijd leed mama aan een soort krank
zinnigheid, of beter gezegd een soort slaperige toe
gevendheid, zoodat men dan alles van haar gedaan
kon krijgen. Dit schijnt de rentmeester zich ten nutte
gemaakt te hebben. Hij schijnt mama een volmacht te
hebben laten teekenen, waarin zij verklaarde, dat hij
alle goederen in Nederland en in Duitschland volgens
zijn eigen vrijen wil zou kunnen verkoopen. Deze ver
klaring was door alle noodige vormen der wet onder
steund. Ik geloof echter, dat de uitgaven der huishou
ding verre de inkomsten overschreden. Mama vroeg
den rentmeester nooit: ,,Kan ik zoo leven?” Hij schijnt
hierover nooit met mama te hebben gesproken. Wat
mijn eischen en verlangens betreft, steeds stond men
mij alles toe zonder naar de noodzakelijkheid of kosten
te vragen. De heeren van Essen en de Gruyter schre
ven mama wel, of zij dat plotselinge en daardoor scha
delijke verkoopen van landerijen, huizen, enz. bevolen