MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES 107 lijk reeds aan de deur ontving, maar van verre bleef staan zonder mij te groeten. Eenige dagen later ging hij mijn huis voorbij; hij zag mij aan het raam staan, maar deed, alsof hij me niet zag. Deze handelwijze van den eenig- sten man, wien ik mijn hand zou hebben willen geven, trof mij diep. Deze nieuwe, bittere smart was een heil zaam geneesmiddel voor mij; het was, alsof God mij toe riep: „Gij hangt te veel aan de menschen; zij zijn veran derlijk. Richt uw blik omhoog, naar uw God, uw Vader en Beschermer. Wees dankbaar, dat nog geen band u bindt aan den man, die niet uw hart, maar uw glans beminde!” Nadat alles verkocht was, bleef er nog veel te betalen over. Ik overhandigde den notaris mijn juweelen, dezelfde, die ik van mijn oudtante tot een aandenken ontvangen had en dit deed ik met een gevoel van blijd schap, om door dit offer het graf mijner dierbare moeder voor alle veroordeeling van anderen te sparen. Deze kostbaarheden hadden zoo groote waarde, dat ze voor mijn geheele verdere leven voldoende steun geweest zou den zijn. Naderhand heeft de notaris mij betuigd, dat hij en anderen zeer getroffen waren door de grootheid van ziel, die ik aan den dag legde. Ik stond dus nu geheel alleen in den ouderdom van zeventien jaar, met een op voeding als de mijne, met een leven, dat nog nooit een donkere zijde gekend had. Nog geen drie maanden ge leden wedijverden de voornaamste familiën, mij te ont vangen; ik was toen nog rijk in hun oogen! Nu was ik arm en ieder vond gebreken in mij. Men geneerde zich zelfs, mij te groeten. Dezelfden, die de grootste verplich ting aan mijn familie en in het bijzonder aan mama had den, gingen mij nu koel voorbij, zeggende: „De moed ontbreekt mij, haar een troostwoord toe te spreken!" Door vrienden dus verlaten en teruggestooten, bleef ik op mijn bloedverwanten aangewezen. Er werd nu een

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1928 | | pagina 125